maandag 23 april 2007

stemmen

In mijn dorp gaat het stembureau om zes uur dicht. Van acht uur ‘s ochtends tot zes uur ‘s avonds is ook wel lang genoeg. Er wonen hier 130 stemgerechtigden.
Ik mag niet stemmen. Maar ik mag wel kijken. Dat doe ik om tien voor zes. Het is druk.

‘Doe de boel maar dicht,’ zegt Jean-Louis om vijf voor. ‘Er komt niemand meer.’ Maar zo is onze burgemeester niet. Zes uur is zes uur. Hij morrelt aan de stembus. Het duurt even voor hij de goede sleutel heeft en de bus open is. ‘Hij had dus best om vijf voor kunnen beginnen,’ mompelt Jean-Louis. ‘Dan was hij op tijd klaar geweest.’

De gemeenteraadsleden maken stapeltjes. Jean-Claude leest de namen op. Hij heeft de beste stem van het dorp. Op de dodenherdenking van 11 november roept hij als enige na elke naam ‘Mort pour la France !’

Het is kwart over zes. Sarkozy heeft 39 stemmen. Ségolène 20. Bayrou 18. En le Pen 12. Het gemeentehuis kan dicht.

Mijn dorp is dus rechts. Bijna alle andere dorpen in de buurt zijn links. Het hele zuidwesten van Frankrijk is roze op de uitslagenkaart. Mijn dorp is zo klein, we zijn ook opgegaan in het roze.

keuze

Zoon komt thuis met een formulier van zijn collège.
Of we wensen dat hij overgaat naar de derde klas, of vinden dat hij moet blijven zitten. En of we een keuzevak willen aankruisen.
‘Grieks!’ zeg ik verrast. ‘Ik wist niet dat dat aangeboden werd.’
‘Dat kan je ook niet kiezen,’ antwoordt zoon. ‘En een regionale taal trouwens ook niet.’

Dan blijven er nog maar twee keuzevakken over. Een daarvan, latijn, doet zoon al. Dan moet ik dus decouverte professionnelle aankruisen?
Nee, dat heb ik niet goed begrepen.
Zoon legt uit, dat hij dan latijn zou moeten laten vallen. Dat wil hij niet. En bovendien: dat mag niet.

‘Dus ik kan uit vier vakken kiezen, waarvan ik er twee niet kan kiezen omdat ze niet aangeboden worden en één moet kiezen omdat je dat twee jaar geleden al gekozen hebt, waardoor optie vier ook vervalt?’
‘Vul nou maar gewoon in,’ antwoordt zoon.

woensdag 18 april 2007

oude buurman

Vanmorgen, het was nog schemerig, zag ik de oude klokkenluider lopen. Even later hoor ik de klokken. Ik begrijp het. Oude buurman is dood.
Hij was 93. De laatste jaren kwam hij nog maar nauwelijks uit zijn stoel. ‘Het werd zwaar’, zeggen zijn twee neven, broers, met wie hij op de boerderij woonde. ‘Om het uur moest hij eruit, `s nachts.’ Ze staan hout te hakken als ik hen kom condoleren.
Oom ligt opgebaard in de slaapkamer. Een wassen pop. ‘Het kost 73 euro,’ zegt de ene broer, ‘om hem mooi te houden.’ Een verpleegster is helemaal uit Pau gekomen, om een vloeistof in te spuiten.
Ik zeg dat ik het mooi vind, oom opgebaard in zijn eigen bed. En hem te begraven vanuit de boerderij waar hij heel zijn leven heeft gewoond. Met uitzondering van vijf jaar krijgsgevangenschap, zeggen de broers.
De broers hebben Camille, mijn directe buurman, gebeld. Of hij mij wil vragen ‘me als buurvrouw te gedragen’. Ik schrik. Heb ik iets verkeerds gedaan? Had ik de was vandaag niet buiten moeten hangen? Heb ik gezongen toen ik dat deed?
Ze bedoelen of ik kan helpen bij de koffietafel. En of ik wil komen voor oom wordt opgehaald voor de begrafenis. Ik voel me vereerd. ‘Er zijn niet veel buren meer,’ zeggen de broers nuchter. Ik vraag me af of ik ook een cake moet bakken. Maar daar wordt al voor gezorgd.

Camille heeft de gedenkplaat voor het graf geregeld, ‘van de buren’. Ik betaal mee. 75 euro, te delen door zeven. De gedenkplaat staat al naast het bed van oom. De spiegels zijn niet bedekt. De klokken staan niet stil. Er zijn geen bloemen.
De hond ligt bij de kachel. De spraakzaamste broer warmt koffie op in een steelpan. Hij vraagt waarom we geen derde kind maken. Vertelt over zijn laatste operatie. Aan zijn testikels deze keer. Het wordt tijd om naar huis te gaan.